MOLENAAR WILLEM VAN RHIJN VAN "DE VALK".

 

Dit artikel is van gemeentearchivaris De Baar als commentaar op een artikel over molen De Valk gepubliceerd in de Leidse Post van 13 maart 1994.

 

De Leidse Post van 13 maart bracht een artikel over het zilveren museum-jubileum van Molen De Valk. Daarin werd ook iets verteld over de laatste echte molenaar van De Valk, Willem van Rhijn, die tot zijn dood in 1964 op de molen woonde en wiens meubilair en andere spulletjes nog steeds te bewonderen zijn op de plek waar alles stond bij rijn overlijden. Tevens werd gemeld: "Van Rhijn heeft in de laatste jaren van zijn leven onderzoek gedaan naar zijn stamboom. Hij was ervan overtuigd familie te zijn van Rembrandt. Zijn stamboom voert echter niet verder dan de achttiende eeuw. Het dossier dat hij hiervoor opstelde ligt nu in het gemeentearchief. Om de nagedachtenis van dhr. Van Rhijn recht te doen, moet hierbij toch wel een kanttekening gemaakt worden.

Van Rhijn moet al op jonge leeftijd met zijn genealogische naspeuringen begonnen in plaats van in de laatste jaren van zijn leven. Voor zover te achterhalen maakte hij zijn eerste primitieve stamboompjes in 1896, toen hij nog maar 19 jaar oud was. Al snel ging hij aan het publiceren. Ook op andere wijze had hij overigens invloed; zo heeft hij mogelijk zijn belangstelling voor genealogie en geschiedenis overgedragen op een van de talloze studenten die op kamers in De Valk gewoond hebben: G.C. Helbers. Bert Helbers bleek historisch zeer geïnteresseerd en publiceerde al in 1925 in het Leidsch Jaarboekje een prima en dus nog steeds vaak geraadpleegd artikel "De korenmolen "De Valk" en andere Leidsche walmolens" en in 1929 "De oudste molen "De Valk"". Later werd hij onder meer directeur van de musea te Gouda. Hij bleef ook na zijn vertrek uit Leiden met Van Rhijn bevriend en zo publiceerden zij samen in 1942 het artikel "Het Zuid-Hollandsche Korenmolenaarsgeslacht Van Rhijn en zijn molens".

Hoe fanatiek Willem van Rhijn deze hobby bedreven heeft, is moeilijk te zeggen. Pas toen hij in 1920 ontdekte dat zijn stamvader uit Leiderdorp kwam en mogelijk wat met Leiden te maken kon hebben, bracht hij een bezoek aan het Leidse Gemeentearchief. Daar ontmoette hij zijn naamgenoot Willem Pieter van Rhijn, zoon van de bekende Leiderdorpse huisarts dr. Willem Pieter van Rhijn. Deze W.P. van Rhijn was op nog geen dertigjarige leeftijd van de Leidse gemeentesecretarie overgegaan naar het in 1893 tot stand gekomen nieuwe Gemeentearchief aan de Boisotkade en bleef daar tot zijn pensionering in 1930. Duizenden stukken getuigen van zijn werkzaamheid, vooral op genealogisch gebied.

Speciaal het controleren van de vele in zijn tijd door vrijwilligers en hulppersoneel gemaakte klappers op met name doopboeken van vóór 1811 was zijn taak. Een ieder die thans die klappers gebruikt zal kunnen getuigen dat daarvoor een enorme kennis van Leidse namen en de varianten daarvan vereist is;

Van Rhijn bezat die in voldoende mate. Ook hielp hij de bezoekers van de studiezaal aan de gevraagde boeken en papieren en stond hen met raad en daad terzijde.

Het zal vanzelf spreken dat zo'n oude rot in het vak ook wel enige belangstelling voor zijn eigen voorgeslacht gehad heeft. Toevallig trof hij het dus dat zijn voorgeslacht een tijdje in Leiden gewoond heeft.

De oudste gevonden generatie was stamvader Michiel Arentsz., mandenmaker, geboren te Katwijk aan den Rijn, die in 1603 te Leiden trouwde en later in Leiderdorp woonde. W.P. van Rhijn zag nog wel mogelijkheden in het notarieel archief van het eind van de zestiende eeuw, maar schrok terug voor de

vele moeite die dat zou gaan kosten. Thans is het echter mogelijk om er nog een generatie aan vast te knopen: dankzij de steeds maar verdergaande ontsluiting met behulp van klappers van omvangrijke archieven uit ondermeer het eind van de zestiende eeuw kan thans vrij snel achterhaald worden dat deze Michiel Arentsz. een zoon was van Arent Michielsz., schipper en later houtzager te Leiden, voordien wonende te Katwijk, en zijn eerste vrouw Commertgen Cornelisdr.; hij had nog een zuster Leuntgen Arentsdr., getrouwd met Maerten Ghijsbrechtsz. en wonende te Katwijk aan Zee. Uit het tweede huwelijk van Arent Michielsz. met Aeffgen Jacobsdr. de Haes werden nog twee meisjes Grietgen en Lijsbeth geboren. Deze Aeffgen hertrouwde in 1593 te Leiden met Cornelis Jacobsz., koekebakker. Het moet niet uitgesloten worden dat voortgezet onderzoek in archieven betreffende Katwijk nog wel meer aan het licht kan brengen en nog oudere generaties opleveren; het betreft een redelijk welvarend geslacht, waarover nu eenmaal meer te vinden valt dan over armlastigen.

Michiel Arentsz. had twee zonen, Jan en Arent. De eerste ging zich Van Leeuwen noemen -in die tijd kon dat zomaar -en omdat er zoveel naamgenoten rondlopen wordt het moeilijk veel meer over hem te vinden. Arent nam om eveneens onbekende reden de naam Van Rijn aan. Hij verhuisde van Leiderdorp naar Overschie en bereikte daar de hoogste posten in de dorpspolitiek die maar mogelijk waren. Zijn jongste zoon Hendrik zette zijn bedrijf van houtkoper voort, maar werd later onder meer eigenaar van herberg "De Vergulde Valk" te Overschie dankzij zijn eerste vrouw. Zijn oudste zoon was Arnoldus van Rhijn:; de eerste die de letter h in de naam bracht. Deze leerde bij een oom van moederskant de pen hanteren en werd secretaris, notaris en procureur te Overschie en schout en secretaris van Kethel. Een zoon werd notarisklerk, mogelijk met de bedoeling om zijn vader op te volgen, maar voor de twee jongste zonen kwam er uiteindelijk een ander beroep uit de bus: molenaar.

Jan trouwde met de Leidse Helena Kuyper; haar vader bezat moutmolen "De Hollandse Tuyn" in het huidige Plantsoen, afgebroken in 1781. Hoe hij in Leiden verzeild geraakt is, valt niet goed vast te stellen. Zijn schoonvader bezat twee panden op het Levendaal, nr. 166 en 160; eerst woonde Van Rhijn in nr. 160 en vanaf 1 mei 1763 bij zijn schoonouders in nr. 160. De hele familie verhuisde in 1765; Van Rhijn overleed al in 1766, zonder kinderen na te laten.

Zijn wat oudere broer Arnoldus kocht in 1754 de dorpskorenmolen te Wateringen (de voorganger van de huidige molen 'Windlust") en vestigde zich daar. Van de twaalf kinderen uit zijn drie huwelijken kozen er vijf voor de molens. Maria trouwde met de Wilsveense molenmaker Corstiaan van de Burgh.

Heynrik trouwde in 1783 met Diewertje Post, weduwe van Comelis van Boheemen, die eigenaar was van de helft van "De Groenmolen" te Delft. Broer Leendert was van 1785 tot 1790 eigenaar van korenmolen "De Hoop" te Dordrecht en van 1790 tot 1832 van een korenmolen te Bloemendaal (gemeente Waddinxveen). Zijn oudste zoon Arnoldus werd de stamvader van het geslacht van (Leiderdorpse) artsen en predikanten; zijn tweede zoon Bernardus Johannes werd molenaar op "De Korenbloem" te De Meern (toen gemeente Veldhuizen), waar diens zoon Arie (1824-1895) hem opvolgde; de derde zoon Cornelis Pieter en diens zoon Leendert waren molenaars o.m. te Waddinxveen; en de vierde zoon Ridderus Johannes was molenaar te Waddinxveen.

De derde zoon van Arnoldus van Rhijn uit Wateringen die het molenaarsvak koos, was Joannes. Hij trouwde in 1802 met de weduwe van Cornelis Mansvelt, molenaar op de molen "Rembrandt" aan de Hoge Rijndijk onder Hazerswoude, welk bedrijf hij voortzette. Van Rhijn was ook nog eigenaar van korenmolen "De Zwaluw' aan de Gemeneweg te Hazerswoude. Hoewel hij de uit 1593 daterende stenen molen "Rembrandt" in 1846 verkocht had, ging het hem erg aan het hart toen deze molen in 1855 geheel uitbrandde; overigens werd de molen herbouwd, met een paar extra verdiepingen erop. Deze Joannes had slechts één zoon die volwassen werd, Pieter, en die kocht in 1826 van zijn schoonmoeder molen "De Roos" te Delft. In 1874 deed hij die over aan zijn zoon Klaas, die in 1926 ongehuwd overleed, waarna de molen aangekocht werd door de Vereniging "De Hollandsche Molen". Een andere

zoon, Joannes, werd in 1847 eigenaar van molen "De Geregtigheid" te Katwijk aan den Rijn. Zijn weduwe Clasina Kop verkocht die in 1879. Inmiddels was zijn oudste zoon Pieter op eigen benen gaan staan, zij het wel met een flinke portie geld van zijn vader, en had in 1868 molen "De Valk" te Leiden gekocht. Na zijn dood in 1880 werd zijn weduwe JA. Schippers eigenares en in 1911 haar zoon, de

bekende Willem van Rhijn.

En dan was er nog de jongste zoon van de Wateringse Arnoldus van Rhijn, Arnoldus junior. Deze kocht in 1804 korenmolen "De Hoop" aan de Wijde Aa onder Woubrugge. Zijn zoons Arnoldus en Gerardus volgden hem na zijn dood in 1827 op. Arnoldus had ook weer een gelijknamige zoon en deze Noldus van Rhijn bleef tot zeer kort voor zijn dood in 1910 eigenaar van deze molen.

Het zal duidelijk zijn dat het geslacht Van Rhijn twee eeuwen lang in molens grossierde. Overigens was de beroepstrouw vroeger toch veel groter dan nu; er kunnen nog talloze andere beroepen en geslachten genoemd worden, waar eenzelfde beroepstrouw te signaleren is. Maar dat er een lid van zo'n geslacht

alles zo grondig uitgezocht heeft, zal wat minder vaak gevonden worden. En zeker niet dat diens papieren opgenomen zijn in een Gemeentearchief, zoals in het geval van Willem van Rhijn in het Leidse Gemeentearchief. Daar is het belang van die papierwinkel zo groot geacht, dat dhr. C. Schultz opdracht kreeg om daarin orde te scheppen en een inventaris ervan te maken; dit werk kwam in 1984

gereed. Het is nu dus vrij eenvoudig om te zien wat Van Rhijn allemaal verzameld en geproduceerd heeft. Daarvan kan in het jubileumjaar van molen "De Valk" alleen maar geprofiteerd worden.

Tot slot nog een opmerking: Van Rhijn wist al in een vroeg stadium heel goed, en had zich daar bij neergelegd, dat hij niet afstamde van Rembrandt van Rijn of diens naaste familie.

 

P.J.M. de Baar