MOLENAAR WILLEM VAN RHIJN VAN
"
Dit artikel is van gemeentearchivaris De
Baar als commentaar op een artikel over
De Leidse Post van 13 maart
bracht een artikel over het zilveren museum-jubileum
van
Van Rhijn moet al op jonge
leeftijd met zijn genealogische naspeuringen begonnen in plaats van in de
laatste jaren van zijn leven. Voor zover te achterhalen maakte hij zijn eerste
primitieve stamboompjes in 1896, toen hij nog maar 19 jaar oud was. Al snel
ging hij aan het publiceren. Ook op andere wijze had hij overigens invloed; zo
heeft hij mogelijk zijn belangstelling voor genealogie en geschiedenis
overgedragen op een van de talloze studenten die op kamers in
Hoe fanatiek Willem van Rhijn
deze hobby bedreven heeft, is moeilijk te zeggen. Pas toen hij in 1920 ontdekte
dat zijn stamvader uit Leiderdorp kwam en mogelijk wat met Leiden te maken kon
hebben, bracht hij een bezoek aan het Leidse Gemeentearchief. Daar ontmoette
hij zijn naamgenoot Willem
Speciaal het controleren van de
vele in zijn tijd door vrijwilligers en hulppersoneel gemaakte klappers op met
name doopboeken van vóór 1811 was zijn taak. Een ieder die thans die klappers
gebruikt zal kunnen getuigen dat daarvoor een enorme kennis van Leidse namen en
de varianten daarvan vereist is;
Van Rhijn bezat die in
voldoende mate. Ook hielp hij de bezoekers van de studiezaal aan de gevraagde
boeken en papieren en stond hen met raad en daad terzijde.
Het zal vanzelf spreken dat
zo'n oude rot in het vak ook wel enige belangstelling voor zijn eigen
voorgeslacht gehad heeft. Toevallig trof hij het dus dat zijn voorgeslacht een
tijdje in Leiden gewoond heeft.
De oudste gevonden generatie
was stamvader Michiel Arentsz., mandenmaker, geboren te Katwijk aan den Rijn,
die in 1603 te Leiden trouwde en later in Leiderdorp woonde. W.P. van Rhijn zag
nog wel mogelijkheden in het notarieel archief van het eind van de zestiende
eeuw, maar schrok terug voor de
vele moeite die dat zou gaan
kosten. Thans is het echter mogelijk om er nog een generatie aan vast te
knopen: dankzij de steeds maar verdergaande ontsluiting met behulp van klappers
van omvangrijke archieven uit ondermeer het eind van de zestiende eeuw kan
thans vrij snel achterhaald worden dat deze Michiel Arentsz. een zoon was van
Arent Michielsz., schipper en later houtzager te
Leiden, voordien wonende te Katwijk, en zijn eerste vrouw Commertgen
Cornelisdr.; hij had nog een zuster Leuntgen Arentsdr., getrouwd met Maerten Ghijsbrechtsz. en wonende
te Katwijk aan Zee. Uit het tweede huwelijk van Arent Michielsz.
met Aeffgen Jacobsdr. de Haes werden nog twee meisjes Grietgen
en Lijsbeth geboren. Deze Aeffgen
hertrouwde in 1593 te Leiden met Cornelis Jacobsz., koekebakker. Het moet niet uitgesloten worden dat
voortgezet onderzoek in archieven betreffende Katwijk nog wel meer aan het
licht kan brengen en nog oudere generaties opleveren; het betreft een redelijk
welvarend geslacht, waarover nu eenmaal meer te vinden valt dan over
armlastigen.
Michiel Arentsz. had twee
zonen, Jan en Arent. De eerste ging zich Van Leeuwen noemen -in die tijd kon
dat zomaar -en omdat er zoveel naamgenoten rondlopen wordt het moeilijk veel
meer over hem te vinden. Arent nam om eveneens onbekende reden de naam Van Rijn
aan. Hij verhuisde van Leiderdorp naar Overschie en
bereikte daar de hoogste posten in de dorpspolitiek die maar mogelijk waren.
Zijn jongste zoon Hendrik zette zijn bedrijf van houtkoper voort, maar werd
later onder meer eigenaar van herberg "De Vergulde Valk" te Overschie dankzij zijn eerste vrouw. Zijn oudste zoon was
Arnoldus van Rhijn:; de eerste die de letter h in de naam bracht. Deze leerde
bij een oom van moederskant de pen hanteren en werd secretaris, notaris en
procureur te Overschie en schout en secretaris van Kethel. Een zoon werd notarisklerk, mogelijk met de
bedoeling om zijn vader op te volgen, maar voor de twee jongste zonen kwam er
uiteindelijk een ander beroep uit de bus: molenaar.
Jan trouwde met de Leidse
Helena Kuyper; haar vader bezat moutmolen "De Hollandse Tuyn" in het
huidige Plantsoen, afgebroken in 1781. Hoe hij in Leiden verzeild geraakt is,
valt niet goed vast te stellen. Zijn schoonvader bezat twee panden op het Levendaal, nr. 166 en 160; eerst woonde Van Rhijn in nr.
160 en vanaf 1 mei 1763 bij zijn schoonouders in nr. 160. De hele familie
verhuisde in 1765; Van Rhijn overleed al in 1766, zonder kinderen na te laten.
Zijn wat oudere broer Arnoldus
kocht in 1754 de dorpskorenmolen te Wateringen (de voorganger van de huidige
molen 'Windlust") en vestigde zich daar. Van de
twaalf kinderen uit zijn drie huwelijken kozen er vijf voor de molens. Maria
trouwde met de Wilsveense molenmaker Corstiaan van de Burgh.
Heynrik trouwde in 1783 met Diewertje
Post, weduwe van Comelis van Boheemen, die eigenaar
was van de helft van "De Groenmolen" te Delft. Broer Leendert was van
1785 tot 1790 eigenaar van korenmolen "De Hoop" te Dordrecht en van
1790 tot 1832 van een korenmolen te Bloemendaal (gemeente Waddinxveen).
Zijn oudste zoon Arnoldus werd de stamvader van het geslacht van (Leiderdorpse)
artsen en predikanten; zijn tweede zoon Bernardus Johannes werd molenaar op
"De Korenbloem" te De Meern (toen gemeente
Veldhuizen), waar diens zoon Arie (1824-1895) hem opvolgde; de derde zoon
Cornelis Pieter en diens zoon Leendert waren molenaars o.m. te Waddinxveen; en de vierde zoon Ridderus
Johannes was molenaar te Waddinxveen.
De derde zoon van Arnoldus van
Rhijn uit Wateringen die het molenaarsvak koos, was Joannes. Hij trouwde in
1802 met de weduwe van Cornelis Mansvelt, molenaar op
de molen "Rembrandt" aan de Hoge Rijndijk onder Hazerswoude,
welk bedrijf hij voortzette. Van Rhijn was ook nog eigenaar van korenmolen
"De Zwaluw' aan de Gemeneweg te Hazerswoude. Hoewel hij de uit 1593 daterende stenen molen
"Rembrandt" in 1846 verkocht had, ging het hem erg aan het hart toen
deze molen in 1855 geheel uitbrandde; overigens werd de molen herbouwd, met een
paar extra verdiepingen erop. Deze Joannes had slechts één zoon die volwassen
werd, Pieter, en die kocht in 1826 van zijn schoonmoeder molen "De
Roos" te Delft. In 1874 deed hij die over aan zijn zoon Klaas, die in 1926
ongehuwd overleed, waarna de molen aangekocht werd door de Vereniging "De Hollandsche Molen". Een andere
zoon, Joannes, werd in 1847
eigenaar van molen "De Geregtigheid" te
Katwijk aan den Rijn. Zijn weduwe Clasina Kop
verkocht die in 1879. Inmiddels was zijn oudste zoon Pieter op eigen benen gaan
staan, zij het wel met een flinke portie geld van zijn vader, en had in 1868
molen "
bekende Willem van Rhijn.
En dan was er nog de jongste
zoon van de Wateringse Arnoldus van Rhijn, Arnoldus
junior. Deze kocht in 1804 korenmolen "De Hoop" aan de Wijde Aa onder
Woubrugge. Zijn zoons Arnoldus en Gerardus volgden
hem na zijn dood in 1827 op. Arnoldus had ook weer een gelijknamige zoon en
deze Noldus van Rhijn bleef tot zeer kort voor zijn dood
in 1910 eigenaar van deze molen.
Het zal duidelijk zijn dat het
geslacht Van Rhijn twee eeuwen lang in molens grossierde. Overigens was de
beroepstrouw vroeger toch veel groter dan nu; er kunnen nog talloze andere
beroepen en geslachten genoemd worden, waar eenzelfde beroepstrouw te
signaleren is. Maar dat er een lid van zo'n geslacht
alles zo grondig uitgezocht
heeft, zal wat minder vaak gevonden worden. En zeker niet dat diens papieren
opgenomen zijn in een Gemeentearchief, zoals in het geval van Willem van Rhijn
in het Leidse Gemeentearchief. Daar is het belang van die papierwinkel zo groot
geacht, dat dhr. C. Schultz opdracht kreeg om daarin orde te scheppen en een
inventaris ervan te maken; dit werk kwam in 1984
gereed. Het is nu dus vrij
eenvoudig om te zien wat Van Rhijn allemaal verzameld en geproduceerd heeft.
Daarvan kan in het jubileumjaar van molen "
Tot slot nog een opmerking: Van
Rhijn wist al in een vroeg stadium heel goed, en had zich daar bij neergelegd,
dat hij niet afstamde van Rembrandt van Rijn of diens naaste familie.
P.J.