Van zijn
vader kreeg hij diens interesse mee voor de exegese van het Nieuwe Testament en
de kerkgeschiedenis, met name voor die der
middeleeuwen. Voor zijn theologische vorming had hij veel aan Is. ~ van Dijk en aan A.J.Th. Jonker. Hij promoveerde in 1917 bij
de opvolger van zijn vader op een dissertatie over Wessel Gansfort. Hij
verdedigde dat Wessel Gansfort geen voorloper van de reformatie was, maar wel
een vernieuwer genoemd mag worden.
Zijn
geschriften over Augustinus, Thomas, Luther, Pascal, Kierkegaard, Ritschl, A.J.Th i
Jonker en Van Oosterzee getuigen van zijn
belangstelling voor de kerkgeschiedenis van de middeleeuwen en de vaderlandse
kerkgeschiedenis van de negentiende eeuw.
Zijn
interesse in mensen hangt samen met zijn "ethische"
levensovertuiging. Als zodanig had hij ook een brede en kritische culturele
belangstelling. Hij was van 1924 tot 1941 redacteur van het Algemeen Weekblad
voor Christendom en Cultuur en o.m. bekend om zijn
vele stukjes 'Oog en oor'. Zijn eruditie bleek uit zijn oratie
"Zon der Gerechtigheid verlicht ons" op de universiteitsdag van 1949.
Maar bovenal toonde hij zich "ethisch" door steeds weer te betogen
dat niet onze opvattingen belangrijk zijn, maar levende mensen die door
Christus "gepakt" zijn (zoals hij dit graag formuleerde).
In de N.C.S.V.
vond hij, samen met vele medestanders tussen beide wereldoorlogen, zijn
geestelijk tehuis. In zijn manier van spreken had hij altijd iets van
kamphumor. In 1928 schreef hij "Taak en arbeid der N.C.S.V.. Persoonlijke indrukken betreffende het werk van de
N.C.S.V. in verband met christendom, kerk en orthodoxie en
studentenwereld". De N.C.S.V. benoemde hem tijdens de eerste wereldoorlog
om leiding te geven aan de bijbelstudie in
studentenkringen; men wilde een evangelisch-missionair
appel doen uitgaan om onze ellendige wereld te transformeren in het licht van
het Rijk Gods. In dit kader schreef hij "Het Nieuwe Testament in het licht
der nieuwere opgravingen" (1925) en "Handboek voor bijbelstudie"
(1927). In al zijn geschriften over het Nieuwe Testament, de bijbelse
theologie en de bijbelstudie uit die tijd stond voor hem de figuur van Christus
centraal. Dat is zo gebleven. Zijn bijbellezingen
tijdens de tweede wereldoorlog in het paviljoen van het Wilhelminapark
te Utrecht getuigen daarvan. In de laatste jaren van zijn hoogleraarschap is
zijn belangrijkste publicatie geweest de driedelige "Gedachten en
gestalten uit de Evangeliën" (Nijkerk 1950-1958).
Als
hoogleraar hield hij in het oog, dat zijn leerlingen in meerderheid predikant
werden en geen vakgeleerde. In zijn onderwijs vergat hij dat nooit. Hij was
vervuld van zijn vak, maar r- beoefende dit met het oog op een levende kerk in
de wereld. Tijdens zijn colleges (die hij altijd zittend gaf) bleek zijn
charisma om van de kerk- en dogmengeschiedenis over te
springen naar het christenleven en daarover te mediteren. Hij liet de
kerkgeschiedenis zien als een strijd tussen zonde en genade, waaruit maar één
weg resulteert, die naar Jezus Christus en zijn werk. Zijn vroomheid was
fijnzinnig. Sterk werd hij aangesproken door de Oxfordgroep
met haar oproep tot levensvernieuwing, "stille tijd" en onderlinge
zielzorg. Hij was in zijn geloofshouding gedecideerd ongecompliceerd, daardoor
spiritueel en menselijk-hartelijk. Zonder dit te
zoeken, was hij voor zijn studenten een pastor. Brieven beantwoordde hij per
kerende post. Hoeveel hij geestelijk betekend heeft, blijkt uit de alba amicorum
en discipulorum, die hem bij zijn zilveren jubileum
als hoogleraar aangeboden werden. Zij zijn gevuld met brieven vanuit allerlei
kringen en kerkelijke richtingen. Dit geschenk heeft hem evenzeer ontroerd als
de hem opgedragen bundel "Ernst en Vrede" ('s-Gravenhage 1951),
waarin collegae en promoti schreven over de ethische
theologie. Het deed hem goed juist tijdens de "bloei" van de dialectische
theologie, die hem te hautain optrad, deze waardering aangaande zijn persoon en
werk te ontvangen. Bij zijn afscheid als hoogleraar waren honderden aanwezig,
uit allerlei richtingen en kerken. Het was het einde van de loopbaan van "
Bron:
Biografisch Lexicon voor de Geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme.
Uitgave J .