Van A.A. Van Rhijn (code
XIz van het NP 1994) trof ik twee websites aan met biografische gegevens over
hem, welke ik de moeite waard vond om te publiceren in ons familieblad. Van de
betrokkene heb ik deze portretfoto toegevoegd.
Gevonden in het
Biografisch Woordenboek van Nederland
© ING - Den Haag. Bronvermelding naar de gedrukte versie van deze
biografie: A.C.A.M. Bots, 'Rhijn, Arie Adriaan van (1892-1986)', in:
Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989).
Arie Adriaan van RHIJN
(1892-1986)
Rhijn, Arie Adriaan van ,
bestuurder en politicus ( Groningen 23-10- 1892 - 's-Gravenhage 11-2- 1986 ).
Zoon van Cornelis Hendrikus van Rhijn, hoogleraar theologie, en Aletta Jacoba
Francina Kruijt. Gehuwd op 16-4-1919 met Engelina Maria Elisabeth van Dijk. Uit
dit huwelijk werden 2 zoons en 2 dochters geboren.
Van Rhijn studeerde, na de
gymnasiale opleiding, van 1911 eerst rechten aan de Rijksuniversiteit te
Groningen en daarna staatswetenschap aan die van Utrecht. In zijn studententijd
raakte hij betrokken bij de Nederlandsche Christen-Studenten Vereeniging. In
Groningen promoveerde hij in
Eerst bekleedde hij van 1918
tot 1919 het plaatsvervangend secretarisschap van de Scheidsgerechten voor het
Spoorwegpersoneel, daarna van 1919 tot 1928 dat van de werkgeversorganisaties
in het boekdrukkersbedrijf. In 1925 zette Van Rhijn bij de
Tweede-Kamerverkiezingen een voet op het politieke pad met een, overigens
onverkiesbare, plaats op de kandidatenlijst van de Christelijk-Historische Unie
(CHU), al volgde in 1927/1928 een lidmaatschap in de Provinciale Staten van
Noord-Holland. Enkele jaren later kwam hij in het hoofdbestuur van zijn partij,
waar hij behoorde tot de progressiever te achten groep, die, anders dan de door
de CHU gesteunde regering, in de economische crisis een actievere
conjunctuurpolitiek voorstond. Kenmerkend voor de sociale oriëntatie in Van
Rhijns ideeën was ook dat hij, via genoemde werkgeversorganisaties in aanraking
gekomen met het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV), een gezocht raadsman en
spreker op de sociale congressen van dat vakverbond werd.
Intussen was in 1928 ook Van
Rhijns ambtelijke loopbaan van start gegaan, en wel als hoofdambtenaar bij het
ministerie van Arbeid, Handel en Nijverheid, directie Volksgezondheid. In die
functie was hij de ontwerper van de Bedrijfsradenwet
Al in het begin der jaren '30
keerde Van Rhijn zich tegen het nationaal-socialisme. In 1940 kwam hij er zelf
direct en op bijzondere wijze mee in aanraking, want, op 8 mei 1940 - één dag
voor de Duitse inval - beëdigd als minister van Landbouw en Visserij in het
kabinet-De Geer, raakte hij onmiddellijk verzeild in de perikelen der
mei-dagen. Met minister M.P.L. Steenberghe had hij bedenkingen tegen een
vertrek van de regering naar Engeland, die in elk geval naar hun inzicht niet
mocht plaatsvinden dan na een behoorlijke overdracht van het bestuurlijke
gezag. Toch was zijn vertrek naar Londen op 13 mei onvermijdelijk en zou dit
leiden tot een langdurig verblijf in ballingschap. In 1941 bleek bij
herschikking van de ministerposten dat minister-president P.S. Gerbrandy hem
als minister te zwak vond en liet vallen (1-5-1941). Wel was Van Rhijn
gedurende de rest van de oorlog voorzitter van de Buitengewone Algemeene
Rekenkamer, waar het werk aan de periodiek uitgebrachte verslagen in feite voor
zijn rekening kwam. De positie van deze Rekenkamer was zwak: in Van Rhijns
eigen woorden gold hij op die stoel als een 'onplezierige dwarskijker'. Tevens
had hij in die jaren als secretaris-generaal van Sociale Zaken onder minister
J. van den Tempel de hand in tal van noodbesluiten betreffende het
arbeidsbestel.
Van Rhijns grote ervaring en
deskundigheid op de terreinen van wetgeving en sociale politiek brachten hem
het voorzitterschap van de in 1943 ingestelde commissie die tot taak had
algemene richtlijnen vast te stellen voor de toekomstige ontwikkeling der
sociale zekerheid in Nederland. Dit was mede op inspiratie van het klassieke
Britse rapport Social insurance and allied services (London, 1942) van William
Beveridge. Daaraan was Van Rhijns Rapport sociale zekerheid ('s-Gravenhage,
1945- 1946.
Na de oorlog schaarde Van
Rhijn zich onder de zogenaamde doorbraakpolitici: in 1946 ging hij over naar de
Partij van de Arbeid (PVDA). Geheel van harte was dit niet, maar hij meende in
de CHU toch niet voldoende weerklank voor zijn sociaal- en economisch-politieke
ideeën te krijgen. In deze context passen zijn brochures Waarom als
protestants-christen lid van de Partij van de Arbeid? (Amsterdam, 1952) en De
protestants-christen in de Partij van de Arbeid (Amsterdam, 1956). Vlak na de
oorlog bracht hij overigens ook zijn voorkeur voor de moderne gedachte van een
economisch actieve overheid voor het voetlicht in Geleide economie
('s-Gravenhage, 1946), waarin we de invloed van Beveridge, van Karl Mannheim
en, in het voetspoor van Beveridge, van John M. Keynes aantreffen.
In ambtelijk en bestuurlijk
opzicht nam Van Rhijn in 1945 de draad weer op met de tot 1950 vervulde functie
van secretaris-generaal van Sociale Zaken. Op die post was hij bij de
voorbereiding van de stelsels van werkloosheidsverzekering en
ouderdomsvoorziening de rechterhand van minister W. Drees. Voor de verdere
opbouw van het naoorlogse stelsel van sociale voorzieningen droeg hij als
staatssecretaris van Sociale Zaken vervolgens van 1950 tot 1958 politieke
verantwoordelijkheid in de kabinetten-Drees/Van Schaik en -Drees. Het sluitstuk
van zijn openbare loopbaan was het lidmaatschap, van 1960 tot 1967, van de Raad
van State, waar hij ook optrad als lid van de Afdeling Geschillen van Bestuur.
Talrijke andere functies
vielen Van Rhijn toe na zijn staatssecretarisschap, waarvan de meeste in direct
verband stonden met zijn ervaring als sociaal-georiënteerd bestuurder, zoals
bijv. het lidmaatschap van de Staatscommissie Invaliditeits-Ouderdomsfonds en
het voorzitterschap van de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie-commissie van
de Wiardi Beckman Stichting. Ook was hij medeoprichter en sinds 1967 erelid van
de Vereniging voor Arbeidsrecht en stond hij aan de wieg van de tijdschriften
Sociaal Maandblad (1946) en Arbeid (1946), in 1954 samengevoegd tot Sociaal
Maandblad Arbeid. Bovendien werd hij betrokken bij de moeilijke bestuurlijke
problemen van het omroepwezen als voorzitter van de Studiecommissie Nationale
Omroep. Bij al deze werkzaamheden in het landsbestuur vielen hem diverse
binnen- en buitenlandse onderscheidingen ten deel.
Van Rhijn staat te boek als
een harde en efficiënte werker. Zijn karakter wordt als irenisch gekenschetst,
gedragen door een ernstig christelijk geloof, mede geïnspireerd door de
stroming van de Morele Herbewapening (Oxford beweging). Als politicus trad hij
bij het grote publiek niet sterk op de voorgrond. Dit neemt niet weg dat hij
een centrale plaats in de moderne sociaal-politieke geschiedenis van Nederland
bezet. Hij was een bestuurder met brede intellectuele inslag, getuige zijn
publikaties, die het spectrum van sociale en economische politiek,
arbeidsverhoudingen, christelijk-politieke vraagstukken en soms ook de economie
bestrijken.
Publicaties:
Behalve het in de tekst
vermelde en vele artikelen in Sociale Voorzorg en verder ook in Sociaal
Maandblad (registers). Arbeid, Sociaal Maandblad Arbeid (registers). De
Economist (registers) en Economisch-Statistische Berichten (registers): 'De
sociale politiek', in Nieuw Nederland. Bijdragen van buiten bezet gebied in
verband met den wederopbouw van ons land. Verzameld door A.A. van Rhijn (New
York, 1944) 225-262; 'Gelissen als minister, 6 juni 1935-24 juni 1937', in
Prof.dr.ir. H.C.J.H. Gelissen zeventig jaar, 15 mei 1965 [Onder red. van G.M.J.
Veldkamp et al.] (Maastricht, 1965) 111-121; Arbeider of medewerker? Nieuwe
gedachten over de medezeggenschap in het bedrijfsleven (Assen, 1969);
'1896-1915', in Een rode draad. 75 jaar N.C.S.V. [Zeist, 1971] 5-12;
'Hoogtepunten in de sociale ontwikkeling', in Aspecten van arbeidsrecht (Alphen
a/d Rijn [etc.], 1971)25-70.
Literatuur:
L.
A.C.A.M. Bots
4. Rondom 10 mei
Op
8 mei 1940 waren wij- kinderen Van Rhijn- zeer verbaasd dat vader Van Rhijn
thuis kwam lunchen; gewoonlijk nam hij zijn roggebroodjes mee naar het
departement. Al heel snel werd duidelijk, dat hij 's-middags naar de koningin
zou gaan om als minister beëdigd te worden. Het departement van Economische
Zaken zou weer in tweeën gesplitst worden [zoals al eerder was gebeurd] en
vader Van Rhijn zou het departement van Landbouw en Visserij gaan leiden. In de
avondbladen was het voorpagina nieuws. En dat de couranten goed werden gelezen
bleek al voor zessen ’s-avonds. Onze huisbel stond niet stil: bloemen,
gelukstelegrammen en een vracht brieven.
De
volgende dag -9 mei - zat onze voorkamer 's avonds vol vrienden van mijn
ouders. Het was mijn taak om de telefoon aan te nemen en de naam van de
bellende te noteren, want vader wilde niet alsmaar gestoord worden. Na diverse
telefoons kwam tegen half tien dat ene telefoontje, waarin géén naam werd
genoemd, slechts een veelzeggend: "met Buitenlandse Zaken, wilt u uw vader
roepen ?". Mijn bezwaren werden weggewimpeld: "het is zeer
dringend"! Ik riep dus mijn vader. Al luisterend werd zijn gezicht steeds
ernstiger. Op mijn vraag na afloop van het gesprek zei hij slechts: "zou
ik niet langer minister zijn dan Colijn ?" En vader was al weer terug naar
zijn gasten. Ik begreep zijn aanduiding maar al te goed: die zomer was het
kabinet Colijn na enkele dagen gevallen. Ik begreep het verdere bericht ook
maar al te goed, dit maal was het ernst. De Duitsers vallen morgen aan!!!
Rondom
4 uur 's morgens -de zon was nog niet op -het donderende lawaai van de
laagvliegende bommenwerpers met Hakenkruisen en het daarop volgende
bombardement van de Alexanderkazerne aan het eind van de Alkemadelaan. Het was
zover. Mijn broer en ik klommen -snel aangekleed -het platte dak op van ons
huis om maar zoveel mogelijk te zien. Grijszwarte wolken in het westen! Weer
naar beneden geklommen hoorden we de telefoon: een spoedvergadering van de
ministerraad. Vader werd gevraagd zo snel mogelijk te komen! Hij had ons eerder
al verteld, dat er in zijn departement een bomvrije kelder was,waar in nood kon
worden vergaderd.
Enkele
uren later hoorden we nog zwaarder vliegtuiggeronk: een heel aantal logge
Junckers vliegtuigen kwamen laag over. Minstens drie toestellen werden op dat
moment geraakt door het afweergeschut, dat op de HVV voetbalvelden stond
opgesteld. Ook in de uren daarna zagen we dat opnieuw meerdere malen raak werd geschoten.
In de verte -richting Leiden -zagen we parachutisten naar beneden komen. In de
loop van de dag begrepen we dat mijn vader op het departement, dat zwaar met
prikkeldraad en enkele pantserwagens rondom was gebarricadeerd, moest blijven.
Het risico van een aanslag was te groot. Voor ons was die gedachte toen
onbegrijpelijk, onwetend als wij waren van het Duitse plan om koningin en
regering gevangen te nemen en naar Berlijn te brengen. Toen de uitvoering van
dit plan zaterdagmiddag leek geweken kwam vader wel even thuis: licht
optimistisch omdat het Duitse aanvalsplan voor een snelle bezetting van den
Haag was mislukt. Hij moest wèl begeleid worden door twee soldaten, niet ten
onrechte want er is op hem geschoten voor het huis: de kogel is later door ons
gevonden in een boomtak….. Het hele Duitse aanvalsplan èn
Hoera!!
Maar....minister
Dijxhoorn was bezorgd, omdat de Moerdijkbrug in Duitse parachutistenhanden was
gevallen en óók omdat in Rotterdam zware gevechten waren ontbrand, waarin de
Nederlanders zich terug hadden moeten trekken. Desondanks vielen wij
zaterdagavond licht optimistisch in slaap. Geen Duitse vliegtuigen meer…..
Zondagmiddag,
1e pinksterdag, kwam vader weer even langs. Ik zag hem, heel
stiekem, de trap af en ons huis uitgaan met een grotere koffer dan zijn
vluchtkoffertje. Daarna hebben mijn moeder en wij, kinderen, hem ruim vijf
jaren niet meer gezien. Wat ik twee dagen later wèl heb gezien, was zijn
onbewaakte departement met zijn dienstauto en die van minister Steenberghe op
de stoep er voor.Mijn conclusie: ze zijn weg, gevlucht!
Ik
kwam razend thuis. Tegelijkertijd ook diep onder de indruk van het bombardement
van Rotterdam. Mijn moeder kon mij ten aanzien van de zogenaamde vlucht van de
regering nog troosten: ze zijn nu naar Breskens. Je vader en meneer Steenberghe
wilden eerst niet mee. Tenslotte zijn ze toch met de anderen meegegaan, na
eerst de regering overgedragen te hebben aan generaal Winkelman en alle
secretarissen-generaal van de departementen. Achteraf bleek Breskens een
onuitvoerbaar plan en was voor koningin en regering Londen de enige optie!
's Avonds meldde de radio alle ellende,
inclusief het bericht van de capitulatie……
De
N.S.B. krant meldde twee dagen later: koningin en regering gevlucht, met al hun
gezinnen! Toen het onderwijs enkele dagen later weer werd hervat, liepen mijn
broer en ik trots door school, waar met name NSB/Duits gezinde leerlingen ons
wel dood konden kijken. "Wij zouden toch in Engeland zijn?". De
eerste Duitse leugen van een eindeloos lange reeks! Geen enkel ministersgezin
was mee naar Engeland overgestoken, ondanks alle verhalen toen èn nu dat
koningin en regering op de vlucht waren geslagen.
C.H. van Rhijn december 2002
EX-MINISTERPRESIDENT
JHR. D.J. DE GEER
Op 7 februari 1941
uit Engeland terug in Nederland
Ooit
een spookverschijning gezien? Ik wel op een middag in februari 1941! Mijn vader
was op 13 mei 1940 als minister met de regering naar Engeland geëvacueerd. Wij,
als gezinsleden, mochten niet mee. Op de Engelse torpedobootjager was plaats
genoeg geweest voor alle vrouwen en kinderen van de ministers, die naar
Engeland overstaken, maar iedere gedachte aan een vlucht van de regering moest
worden voorkomen. Vandaar: 5 jaar lang mijn vader in Engeland en wij in bezet
Nederland. Af en toe kon ik mijn vader wèl horen: via radio Oranje! Maar hem
zien en spreken, was niet mogelijk. Televisie bestond nog niet. In Engeland had
onze regering begin september 1940 een nieuwe minister-president gekregen. De
Geer was vervangen door Gerbrandy.
De
Geer had verregaande pacifistische ideeën. Hij wilde Frankrijk navolgen, waar
een zogenaamde regering in Vichy was geïnstalleerd. Kennelijk nam hij de
voorafgaande Franse capitulatie voor lief. Het kabinet had voor de
ex-ministerpresident nog een eervolle taak bedacht: De Geer zou naar ons Indië
gaan om daar een verbindende rol te spelen met het kabinet in Londen. Met die
opdracht was hij naar Lissabon vertrokken om vandaar naar Indië te gaan.
Op
de middag van de 7 februari 1941 -ik wilde net de voordeur achter mij dicht
trekken - zag ik de gestalte van Jhr. de Geer aan komen schuifelen. Hij was
het, maar dat kon toch niet? De Geer zat in Engeland, net als mijn vader!
Spookverschijningen bestaan toch niet?? Gezichtsbedrog? Verbeelding? Ik kon
mijn ogen niet geloven, maar hij stopte bij ons huis. Ik deed het tuinhekje
voor hem open. Een bevende handdruk "Jongeman, is je moeder thuis?"
"Neen, Excellentie"stamelde ik Hij was het beslist! "Komt u
binnen, mijn moeder is binnen een kwartier weer terug". De Geer kon zijn
jas haast niet uitkrijgen, ik moest hem helpen! Ik liet hem onze voorkamer
binnengaan en wees hem de gemakkelijkste stoel, waarin hij zich licht kreunend
liet zakken. Natuurlijk liet ik hem alleen, ik kon toch moeilijk gaan vragen of
hij een goede reis had gehad. En tegen onze familiegewoonte in bood ik hem ook
niets aan.
In
onze huiskamer werd ik bozer en bozer: hij moest het met de moffen op een
akkoordje hebben gegooid. Gelukkig bleef mijn moeder niet lang weg. Haar
emoties bij mijn verhaal dat de Geer in onze voorkamer zat, zal ik nooit
vergeten. Zij vond het gelukkig niet nodig dat ik thuis bleef. Ik ging dus naar
het hockeyveld zoals ik van plan was, maar ik keerde wel eerder terug naar
huis. Het eerste wat ik, thuisgekomen, zag was de avondkrant! Groot nieuws: De
Geer was terug in Nederland. Gejuich bij alle Duitse instanties! Mijn moeder
vertelde van het moeilijke gesprek dat ze had moeten voeren: haar afschuw, dat
hij naar ons land was teruggekeerd. Bovendien kon zij hem met goede argumenten
pareren. Via Nederlandse ambassades in neutrale landen ontving zij namelijk
minstens eenmaal per week een brief van mijn vader. Zij vertelde de Geer dus
geschokt te zijn, dat hij woordbreuk had gepleegd door niet naar Indië te gaan!
Ook had zij hem te verstaan gegeven géén nieuwe contacten met hem aan te willen
gaan, waarna de Geer was vertrokken.
Na
de oorlog heb ik mijn vader gevraagd, waarom Jhr. de Geer nu juist ons adres
als eerste had uitgekozen om zich te verdedigen en om begrip te vragen voor
zijn terugkeer. Mijn vader dacht, dat het te maken had met zijn visie op mijn
vader, die hij zag als één van de comingman in de C.H.U.(de Christelijk
Historische Unie). Een andere verklaring kon hij niet bedenken en daar moest ik het dus mee doen.